Interview: FC Twente-coach Joseph Oosting: ‘Ik wil lefgozers zien, in alle facetten. Een vechtmachine’
Joseph Oosting | coach FC Twente – Vier keer werd hij afgewezen voor de trainerscursus. Toch staat Joseph Oosting (52) deze woensdag met FC Twente op Old Trafford tegen Manchester United. „Ik dacht Jezus, Joseph, je hebt nooit gevraagd hoe het met die jongen ging.”
Pas na een klein uur pakt Joseph Oosting zijn tactiekbord met magneetjes erbij. „Dit hier is Daan Rots. En hier: Sem Steijn.” Hij begint te schuiven. Vier verdedigers op een rij, met vijf spelers pal daarvoor. „De Berlijnse muur”, noemt de trainer van FC Twente dat: de veldbezetting op het moment dat zijn team ver is teruggedrongen op de eigen helft. „Als we zo staan, moéten ze eromheen. Erdoorheen kan niet.”
Vraag een trainer naar zijn voetbalvisie en je verwacht een college over tactiek, systemen, spelpatronen. Zo niet bij Oosting (52). Zijn aanpak, en dus ook het interview, begint niet bij het elftal, de groep, maar bij het individu. „Je werkt met mensen, hoe krijg je die nou mee?”
Voor Oosting überhaupt aan formaties denkt, wil hij spelers „écht leren kennen”. Zijn ze taakbewust of improviseren ze liever? Waar ligt hun kracht en waar willen ze aan werken? Waar dromen ze van? „Pas dan weet je hoe je iemand kunt benaderen, stimuleren en ontwikkelen”, zegt hij. En dus ook hoe, en op welke plek, een speler belangrijk kan zijn voor het team.
Het maakt hem een ongewone trainer, weet Oosting. Zoals veel aan hem ongewoon is. Hij was weliswaar prof, maar nooit op het hoogste niveau, hij speelde in de eerste divisie bij FC Emmen en BV Veendam. Het hielp zijn carrière niet dat hij tien keer werd geopereerd aan zijn knieën. Afkijken bij coaches van topniveau, zoals bijvoorbeeld Erik ten Hag deed, kon hij niet. Na zijn loopbaan als speler moest hij bijna tien jaar wachten totdat de KNVB hem toeliet tot de cursus Coach Betaald Voetbal. Vier keer werd hij afgewezen.
Inmiddels is Oosting doorgebroken. Na twee goede seizoenen bij RKC Waalwijk is hij sinds ruim een jaar coach van FC Twente, dat hij vorig seizoen naar de derde plek in de Eredivisie leidde. In augustus speelde de club in de voorronde van de Champions League tegen Red Bull Salzburg. Dat Oosting daar het bekende „deuntje” hoorde dat hij alleen van tv kende vond hij „supergaaf”. Deze woensdag staat hij op Old Trafford, historische voetbalgrond, waar FC Twente het in de Europa League opneemt tegen Manchester United.
**Powerpoint-presentatie**
Op een scherm in een kantoortje op het trainingscomplex in Hengelo opent Oosting een Powerpoint-presentatie over zichzelf. Over zijn successen, zijn missers, wat hem trots maakt – het antwoord op vragen die hem al „tot in den treure” zijn gesteld. Zoals over de plek waar hij geboren is en tot zijn twaalfde woonde: woonwagenkamp de Ark, aan de rand van Emmen.
Hij hoefde maar de bomenrij door te steken en stond dan op het trainingsveld van Woonwagenkamp Emmen (WKE), een amateurclub die mede door zijn opa werd opgericht en waar vader Jan speelde. Als ventje keek hij vaak bij de trainingen van de seniorenteams. Hij droomde dan van een loopbaan als prof. Lukte dat niet, dan wilde hij fietsenmaker worden.
Niemand zag een trainer in hem. Op de lagere school zei een leraar tegen Oosting: wat moet er van jou terechtkomen? „Ik was druk, ik zag alles vliegen. Maar ik ben wel invoelend, weet wat er leeft. Bij voetbal op straat regelde ik dat we gingen ‘poten’ en een wedstrijdje speelden. Ik kon mensen meekrijgen.”
Tijdens zijn profloopbaan was hij niet makkelijk voor trainers, constateert hij grijnzend. „Ik vond overal wel wat van.” Oosting besloot daarom ergens rond de eeuwwisseling zelf pupillen te gaan trainen, in de hoop dat het hem als voetballer beter zou maken. Nog altijd vindt hij zijn tijd bij de D-pupillen (11-12 jaar oud) het mooist. „Die zijn zo kneedbaar en puur. Allemaal willen ze nog Ronaldo of Messi zijn.”
**Zijn ‘voetbalbijbel’**
Hij leerde over het vak door videobanden die hij kreeg van zijn schoonvader, met methodes van trainer Wiel Coerver. En hij keek op tegen de coach die hij had bij Veendam (inmiddels failliet), Henk Bodewes. „Die was spijkerhard, wist wat hij wilde. Maar hij was óók een goede, lieve man.”
Op trainingskamp schreef Bodewes karaktereigenschappen van zijn spelers op kaartjes en deelde hen in op een kamer met iemand die een andere persoonlijkheid had. „Daar was hij toen al mee bezig. En op tactisch vlak werkte hij al met opkomende backs.”
In schriftjes hield Oosting, naar eigen zeggen autodidact, zijn kennis bij. Hij heeft ze nog steeds: zijn „voetbalbijbel”, noemt hij ze half serieus. Hij hield er oefeningen bij van Bodewes die hij goed vond, of die hij zag bij anderen.
Hij verzamelde dozen vol met uitgaven van vakblad De Voetbaltrainer. „Dat werkte ik dan allemaal uit. Welke gedachte zat erachter? Hoe zou ik het zelf doen als ik trainer was?” Zoals hij later, toen hij assistent was bij Vitesse en dagelijks op en neer reed naar Arnhem, in de auto een audiocursus Engels deed omdat hij veel met buitenlandse spelers moest werken („ik sprak steenkolenengels, nu nog hoor, daar werk ik aan”).
Als voetballer merkte hij dat trainers soms geneigd zijn vooral met „corners en vrije trappen” bezig te zijn en de mens achter een speler vergeten. Het overkwam hem ook eens, toen hij als jeugdtrainer fel uitviel tegen een D-pupil die niet geconcentreerd trainde. „Later vertelde die jongen dat er wat was met zijn ouders. Toen dacht ik wel: Jezus, Joseph, je hebt nooit gevraagd hoe het met die jongen ging.”
Hij trok ook een belangrijke les uit zijn korte periode als hoofdtrainer van amateurclub HHC Hardenberg in 2016, die slechts tien duels duurde. „Ik kwam er nieuw, wilde een andere spelopvatting inslijpen. Met mijn spontaniteit en passie krijg ik iedereen wel mee, dacht ik.” Maar, hij gaf het team „een overkill” aan informatie. Hij noemt een les van oud-trainer Foppe de Haan. „Die zei eens: je kunt de brandslang erop zetten, maar als je sprenkelt groeit het ook.”
Mede door die ervaringen besloot Oosting het anders aan te pakken bij FC Twente. Bij zijn start vorige zomer had hij drie weken om de ploeg voor te bereiden op de eerste belangrijke wedstrijd, in de voorronde van de Conference League tegen Hammarby. „Verschrikkelijk spannend”, vond hij dat. Hij sprak alle stafleden en spelers individueel. „Wat moeten we van vorig jaar behouden? Wat verbeteren? Hoe doen we dat in drie weken?”
Het voordeel was dat hij een ploeg had die al goed draaide onder zijn voorganger Ron Jans. Met de periode bij Hardenberg in het achterhoofd nam Oosting de tijd om zijn voetbalideeën door te voeren. „Één accentje” veranderde hij: bij gebrek aan buitenspelers besloot hij „Vlappie” (Michel Vlap) om te vormen van aanvallend middenvelder tot een naar ‘binnen’ trekkende linksbuiten, een rol die hij voor het eerst bij BV Veendam zag. In een oefenduel tegen Schalke 04, vijf dagen voor Hammarby, pakte dat zo goed uit, dat ze het hele seizoen op die manier bleven spelen.
1 Comment
[Archive](https://archive.ph/gEDj2)
Interview: FC Twente-coach Joseph Oosting: ‘Ik wil lefgozers zien, in alle facetten. Een vechtmachine’
Joseph Oosting | coach FC Twente – Vier keer werd hij afgewezen voor de trainerscursus. Toch staat Joseph Oosting (52) deze woensdag met FC Twente op Old Trafford tegen Manchester United. „Ik dacht Jezus, Joseph, je hebt nooit gevraagd hoe het met die jongen ging.”
Pas na een klein uur pakt Joseph Oosting zijn tactiekbord met magneetjes erbij. „Dit hier is Daan Rots. En hier: Sem Steijn.” Hij begint te schuiven. Vier verdedigers op een rij, met vijf spelers pal daarvoor. „De Berlijnse muur”, noemt de trainer van FC Twente dat: de veldbezetting op het moment dat zijn team ver is teruggedrongen op de eigen helft. „Als we zo staan, moéten ze eromheen. Erdoorheen kan niet.”
Vraag een trainer naar zijn voetbalvisie en je verwacht een college over tactiek, systemen, spelpatronen. Zo niet bij Oosting (52). Zijn aanpak, en dus ook het interview, begint niet bij het elftal, de groep, maar bij het individu. „Je werkt met mensen, hoe krijg je die nou mee?”
Voor Oosting überhaupt aan formaties denkt, wil hij spelers „écht leren kennen”. Zijn ze taakbewust of improviseren ze liever? Waar ligt hun kracht en waar willen ze aan werken? Waar dromen ze van? „Pas dan weet je hoe je iemand kunt benaderen, stimuleren en ontwikkelen”, zegt hij. En dus ook hoe, en op welke plek, een speler belangrijk kan zijn voor het team.
Het maakt hem een ongewone trainer, weet Oosting. Zoals veel aan hem ongewoon is. Hij was weliswaar prof, maar nooit op het hoogste niveau, hij speelde in de eerste divisie bij FC Emmen en BV Veendam. Het hielp zijn carrière niet dat hij tien keer werd geopereerd aan zijn knieën. Afkijken bij coaches van topniveau, zoals bijvoorbeeld Erik ten Hag deed, kon hij niet. Na zijn loopbaan als speler moest hij bijna tien jaar wachten totdat de KNVB hem toeliet tot de cursus Coach Betaald Voetbal. Vier keer werd hij afgewezen.
Inmiddels is Oosting doorgebroken. Na twee goede seizoenen bij RKC Waalwijk is hij sinds ruim een jaar coach van FC Twente, dat hij vorig seizoen naar de derde plek in de Eredivisie leidde. In augustus speelde de club in de voorronde van de Champions League tegen Red Bull Salzburg. Dat Oosting daar het bekende „deuntje” hoorde dat hij alleen van tv kende vond hij „supergaaf”. Deze woensdag staat hij op Old Trafford, historische voetbalgrond, waar FC Twente het in de Europa League opneemt tegen Manchester United.
**Powerpoint-presentatie**
Op een scherm in een kantoortje op het trainingscomplex in Hengelo opent Oosting een Powerpoint-presentatie over zichzelf. Over zijn successen, zijn missers, wat hem trots maakt – het antwoord op vragen die hem al „tot in den treure” zijn gesteld. Zoals over de plek waar hij geboren is en tot zijn twaalfde woonde: woonwagenkamp de Ark, aan de rand van Emmen.
Hij hoefde maar de bomenrij door te steken en stond dan op het trainingsveld van Woonwagenkamp Emmen (WKE), een amateurclub die mede door zijn opa werd opgericht en waar vader Jan speelde. Als ventje keek hij vaak bij de trainingen van de seniorenteams. Hij droomde dan van een loopbaan als prof. Lukte dat niet, dan wilde hij fietsenmaker worden.
Niemand zag een trainer in hem. Op de lagere school zei een leraar tegen Oosting: wat moet er van jou terechtkomen? „Ik was druk, ik zag alles vliegen. Maar ik ben wel invoelend, weet wat er leeft. Bij voetbal op straat regelde ik dat we gingen ‘poten’ en een wedstrijdje speelden. Ik kon mensen meekrijgen.”
Tijdens zijn profloopbaan was hij niet makkelijk voor trainers, constateert hij grijnzend. „Ik vond overal wel wat van.” Oosting besloot daarom ergens rond de eeuwwisseling zelf pupillen te gaan trainen, in de hoop dat het hem als voetballer beter zou maken. Nog altijd vindt hij zijn tijd bij de D-pupillen (11-12 jaar oud) het mooist. „Die zijn zo kneedbaar en puur. Allemaal willen ze nog Ronaldo of Messi zijn.”
**Zijn ‘voetbalbijbel’**
Hij leerde over het vak door videobanden die hij kreeg van zijn schoonvader, met methodes van trainer Wiel Coerver. En hij keek op tegen de coach die hij had bij Veendam (inmiddels failliet), Henk Bodewes. „Die was spijkerhard, wist wat hij wilde. Maar hij was óók een goede, lieve man.”
Op trainingskamp schreef Bodewes karaktereigenschappen van zijn spelers op kaartjes en deelde hen in op een kamer met iemand die een andere persoonlijkheid had. „Daar was hij toen al mee bezig. En op tactisch vlak werkte hij al met opkomende backs.”
In schriftjes hield Oosting, naar eigen zeggen autodidact, zijn kennis bij. Hij heeft ze nog steeds: zijn „voetbalbijbel”, noemt hij ze half serieus. Hij hield er oefeningen bij van Bodewes die hij goed vond, of die hij zag bij anderen.
Hij verzamelde dozen vol met uitgaven van vakblad De Voetbaltrainer. „Dat werkte ik dan allemaal uit. Welke gedachte zat erachter? Hoe zou ik het zelf doen als ik trainer was?” Zoals hij later, toen hij assistent was bij Vitesse en dagelijks op en neer reed naar Arnhem, in de auto een audiocursus Engels deed omdat hij veel met buitenlandse spelers moest werken („ik sprak steenkolenengels, nu nog hoor, daar werk ik aan”).
Als voetballer merkte hij dat trainers soms geneigd zijn vooral met „corners en vrije trappen” bezig te zijn en de mens achter een speler vergeten. Het overkwam hem ook eens, toen hij als jeugdtrainer fel uitviel tegen een D-pupil die niet geconcentreerd trainde. „Later vertelde die jongen dat er wat was met zijn ouders. Toen dacht ik wel: Jezus, Joseph, je hebt nooit gevraagd hoe het met die jongen ging.”
Hij trok ook een belangrijke les uit zijn korte periode als hoofdtrainer van amateurclub HHC Hardenberg in 2016, die slechts tien duels duurde. „Ik kwam er nieuw, wilde een andere spelopvatting inslijpen. Met mijn spontaniteit en passie krijg ik iedereen wel mee, dacht ik.” Maar, hij gaf het team „een overkill” aan informatie. Hij noemt een les van oud-trainer Foppe de Haan. „Die zei eens: je kunt de brandslang erop zetten, maar als je sprenkelt groeit het ook.”
Mede door die ervaringen besloot Oosting het anders aan te pakken bij FC Twente. Bij zijn start vorige zomer had hij drie weken om de ploeg voor te bereiden op de eerste belangrijke wedstrijd, in de voorronde van de Conference League tegen Hammarby. „Verschrikkelijk spannend”, vond hij dat. Hij sprak alle stafleden en spelers individueel. „Wat moeten we van vorig jaar behouden? Wat verbeteren? Hoe doen we dat in drie weken?”
Het voordeel was dat hij een ploeg had die al goed draaide onder zijn voorganger Ron Jans. Met de periode bij Hardenberg in het achterhoofd nam Oosting de tijd om zijn voetbalideeën door te voeren. „Één accentje” veranderde hij: bij gebrek aan buitenspelers besloot hij „Vlappie” (Michel Vlap) om te vormen van aanvallend middenvelder tot een naar ‘binnen’ trekkende linksbuiten, een rol die hij voor het eerst bij BV Veendam zag. In een oefenduel tegen Schalke 04, vijf dagen voor Hammarby, pakte dat zo goed uit, dat ze het hele seizoen op die manier bleven spelen.